BRAKELHOEN

Van Kamhoen tot Brakelhoen

Het houden van kippen in gevangenschap is van tamelijk recente datum. Archeologische vondsten bevatten aanduidingen dat een paar duizend jaar voor het begin van onze tijdrekening, de mensen kippen hielden als huisdier.

Er bestonden 4 soorten kam- of boshoenders, welke nu nog steeds in het wild aangetroffen worden in grote gebieden van Zuid-Oost Azie. Alhoewel er ook andere meningen hierover bestaan, zijn de meeste onderzoekers ervan overtuigd dat slechts één hiervan: het rode Boshoen of de Bankiva de enige voorouder is van alle gekweekte hoenders.

Domesticatie

Volgens Louis Gonnissen in zijn boek “10 000 jaar huisdieren” hebben deze wilde hoenders, als een vorm van zelfdomesticatie, zich bij de menselijke nederzettingen aangesloten, omdat ze daar, evenals de wolven en de wilde zwijnen, in de afvalhopen in de nabijheid van deze nederzettingen, voedsel vonden. Hierdoor verloren deze dieren een deel van hun angst en schuwheid t.o.v. de mens. Het was dan ook een kleine moeite om enkele van deze reeds minder wilde dieren ( of hun kuikens, of hun eieren ) te vangen en in gevangenschap verder te kweken. Na enkele generaties kweek in gevangenschap, waarbij misschien reeds afwijkende vormen en kleuren waren ontstaan die dan in stand gehouden werden, evolueerden deze hoenders tot huisdieren, die zich volledig aangepast hadden aan het samenleven met de mensen van wie ze trouwens afhankelijk waren geworden voor hun onderhoud en voor bescherming tegen roofdieren. Het is immers bekend (volgens L. Gonnissen) dat elke diergroep die bij de mens zijn schutkleur (wildkleur) of zijn schuwheid verliest, niet verder kan leven in de ongenadige, wilde natuur, en volledig is aangewezen op het beschermde milieu bij de mensen.

Om welke redenen hielden onze voorouders die kippen?

Voor de primitieve mens waren de hoenders van minder nut dan de gedomesticeerde wolf die hielp bij de jacht en bij de bewaking van de nederzetting.

Waarom werden dan wel kippen gehouden?

Een eerste eigenschap van de hoenders die bij de mens was opgevallen, was de vechtlust en de moed van de hanen. Hierdoor golden ze niet alleen als symbool voor de krijgers die ten strijde trokken, ze werden ook gebruikt voor het volksvermaak, voor het inrichten van hanengevechten.
Bij sommige volkeren werd de haan voorgesteld als symbool voor erotiek en vruchtbaarheid. Dit hoeft ons niet te verwonderen als we zien hoe een haan met zijn toom kippen omgaat.
Het was eveneens opgevallen dat het hanengekraai het begin van de dag aankondigde. Hierdoor werd de haan het symbool van licht en dageraad en werd hij beschouwd als een vaste zekere tijdmeter (Christus zei ook nog tot Petrus: Voor de haan zal kraaien, zult ge Mij driemaal verloochend hebben).
De Romeinen hielden ook orakelkippen, die gebruikt werden om de toekomst te voorspellen. Kippen dienden eveneens als offerdieren om de goden gunstig te stemmen. De verenkleur (gevolg van de domesticatie) speelde bij de keuze van de offerdieren een belangrijke rol. Vermoedelijk leerde men door deze offerdieren ook het kippenvlees eten.
Later werden ook kippen gehouden voor de eieren.

Verspreiding van de gedomesticeerde hoenders

De gekweekte hoenders verspreidden zich hoofdzakelijk vanuit Zuid-Oost Azie, hun streek van oorsprong, in de richting van het Middellandse zeegebied en verder over gans Zuid Europa. Van hieruit vonden ze de weg naar noordelijker gebieden van Europa. Wanneer dit alles gebeurde is niet met zekerheid vast te stellen, in elk geval begon de domesticatie reeds enkele duizenden jaren geleden (L. Gonnissen vermeldt dat uit archeologische vondsten vaststaat dat reeds 2000 j. voor Christus’ geboorte, hoenders als huisdieren gehouden werden).

Het ontstaan van streekgebonden eigenschappen bij hoenders

De hoenders die in een bepaald gebied terecht kwamen, moesten zich aanpassen aan de omstandigheden van het milieu, zoals klimaat, voedselbronnen, roofdieren enz. om hun overlevingskansen zo hoog mogelijk te houden. Op deze manier ontstond het landhoentype.

Volgens R. Houwink zijn deze landhoenders een aanpassingsproduct van elke landstreek van de wereld, waarop de menselijke teeltkeus hoegenaamd geen invloed heeft uitgeoefend. Gewoonlijk zijn zij middelmatig groot, hebben een min of meer rechthoekige vorm, zonder speciale afwijkende kenmerken. Ze verschillen alleen in de kleur van het gevederte van elkaar.

Het Brakelhoen is een typisch landhoen en bijgevolg volledig aangepast aan de landstreek waar het thuishoort en waar het vroeger vooral werd aangetroffen.

Over de manier waarop en wanneer de dieren met deze kenmerken in onze gebieden terecht kwamen tast men volledig in het duister. Wel doen verschillende verhalen de ronde die weinig historische geloofwaardigheid hebben, maar daarentegen illustreren dat nationalistisch chauvinisme van alle tijden is.

In een van deze verhalen wordt beweerd dat Julius Caesar, bij zijn verovering van Gallie, deze kippen reeds aantrof in onze streken.

Anderen zijn ervan overtuigd dat Brakels afstammelingen zijn van het Turkse hoen dat Aldrovandi in 1600 beschreven heeft. Deze zouden na een van de Kruistochten uit Turkije zijn meegebracht naar West Europa.

Wie beweert dat de Brakel afstamt van grijze Bresse hoenders die door soldaten van Karel De Stoute waren meegebracht, verliest uit het oog dat de Brakels verwant zijn met de overige pelhoenders en hoogstwaarschijnlijk van gemeenschappelijke voorouders afstammen. Een deel van deze pelhoenders leven in Noord-West Europa waar de legers van Karel de Stoute nooit geweest zijn. We mogen ons zelfs de vraag stellen of de beïnvloeding niet in omgekeerde zin verlopen is, vermits op een andere plaats beweerd wordt dat de kwaliteitswijnen uit Boergondie betaald werden met kippen uit Vlaanderen. Bovendien blijkt uit de documenten die dhr L Roger, de promotor en secretaris-generaal van de in 1898 opgerichte “Braekelclub Nederbraekel” in Oudenaarde kon inzien, dat rond 1400 reeds een levendige handel in kippen bestond tussen enerzijds Nederbrakel ( maar ook Aalst, Zottegem, Ninove, Geraardsbergen ) en anderzijds Oudenaarde. Dit document dateert van ver voor de periode dat Karel De Stoute (1433-1477) met zijn soldaten onze streken overheerste.

Dit zijn enkele meningen over de oorsprong van de Brakelhoenders, zoals die bij ons verspreid werden. Daartegenover staat dat men er in Nederland een andere overtuiging op na houdt.( Ook de Duitse Brakelclub sluit zich bij deze Nederlandse versie aan ). De pelhoenders, waartoe de Brakels gerekend worden, zouden meegebracht zijn door Nederlandse zeelieden ( in welke periode? ) waarna ze niet alleen over gans Nederland, maar ook over Noord Duitsland, over Belgie tot zelfs in Noord Frankrijk verspreid geraakten. Als we dit aannemen, dan stammen de Kempische en ook de Brakels af van dezelfde voorouders als de nu nog in Noord Nederland verspreide Friese hoenders of Groningse Meeuwen.

Al deze verhalen berusten op gissingen en het is weinig waarschijnlijk dat men er ooit een bewijs zal kunnen voor aanbrengen.

Maken we dan een sprong naar de 19e eeuw. Het is pas vanaf het midden van de 19e eeuw dat men begonnen is aandacht te schenken aan het uiterlijk van de dieren en aan de uniformiteit, ook van de verenkleur. Ook het geven van namen aan de onderscheiden rassen gebeurde pas vanaf deze periode. Met de benaming brakelkip, gebruikt in vroegere documenten, werd vermoedelijk bedoeld dat deze kippen afkomstig waren uit de streek van Brakel en geeft dit enkel aan dat kippen houden in dat gebied een belangrijke activiteit was. Het is naar mijn gevoelen dan ook pas vanaf de 19e eeuw ( dus nog geen 200 jaar geleden ) dat we van het Brakelhoen als rashoen kunnen spreken. Als we de afbeelding van de opgezette Brakelhaan uit 1863, die in het Natuurhistorisch Museum van Rijsel staat, bekijken, zien we dat dit nog helemaal geen Brakelhaan is zoals we die nu kennen.

Hoe kregen de hoenderrassen hun naam?

Wanneer we de namenlijst van de hoenderrassen overlopen, zien we dat deze heel dikwijls verwijzen naar een lokaliteit of een streek. We kennen bvb het Mechels hoen, de Izegemse koekoek, het Kempisch hoen, het Fries hoen enz. Ook het Brakelhoen draagt de naam van het Zuid-Oostvlaamse Brakel ( Neder- en Opbrakel ). Bij de naamgeving aan de rassen heeft in de eerste plaats de verwijzing gespeeld naar het gebied waar ze het meest of uitsluitend gekweekt werden en/of waar activiteiten ( zoals markten ) plaatsvonden die ze een grotere bekendheid gaven. Het speelde hierbij geen rol waar de verre oorsprong van deze dieren lag. Dit was ten andere niet met zekerheid vast te stellen en indien we maar ver genoeg terug gaan in de geschiedenis, zouden we voor alle bestaande rassen toch bij het Bankiva(bos)hoen terecht komen.

In Triverius, jrg XXVII, 4 bl 26, (1997) werd de vraag gesteld: “Maar hoe komt het dat dit hoenderras dat niet van Brakel komt precies Brakel moet heten?”
Als antwoord op deze vraag mag men stellen dat:
1.over de voorouders van het Brakelhoen niets met zekerheid vaststaat en dat men dus ook niet weet van waar ze wel komen. 2.gedurende verschillende eeuwen de kippenkweek in Brakel en omgeving een belangrijke activiteit is geweest. Uit traditionele landhoenders is er gedurende al die generaties een kippenras ontwikkeld dat zich volledig had aangepast aan de kleine landbouwbedrijven met hun boomgaarden en weiden rond het erf, zoals die tot voor enkele tientallen jaren zo typisch waren voor de streek. De kippen die er het sterkst vertegenwoordigd waren heeft men de naam “Brakelhoen” gegeven. Onder deze naam zijn ze tot ver over de landsgrenzen bekend.

De naamgeving kende nog andere perikelen; In de Kempen bestond een kippenras dat, behalve een lager lichaamsgewicht, volledig dezelfde kenmerken bezat als de Brakels. Wegens het uitgesproken verschil in gewicht ( tot 1200 g ) werd het als een afzonderlijk ras aanzien, terwijl er anderzijds toch van uitgegaan werd dat beide genetisch identiek waren. Deze overtuiging lag aan de basis van een jarenlange discussie over de vraag: Wat is een Brakelhoen en wat een Kempisch hoen?

In 1884 werd na overleg voorgesteld twee afzonderlijke rassen te erkennen nl de lichtere Kempische en de zwaardere Brakels. Als gevolg hiervan werden 2 standaarden opgesteld.

Erkennen van de 2 rassen had tot gevolg dat ook 2 speciaalclubs werden opgericht. In 1896 werd in Antwerpen een club voor de verdediging van het Kempisch hoen gesticht; in 1898 ontstond de Eerste Speciaalclub voor het Braekelhoen te Nederbraekel.

Dit verminderde de naijver tussen de aanhangers van beide rassen niet en na een rustige periode gedurende de eerste wereldoorlog flakkerde, na 1918, de oude discussie in alle hevigheid weer op. In 1925 besliste de Landsbond om de 2 rassen als een eenheid te erkennen onder de naam Kempisch-Brakel. Maar een nieuwe wereldoorlog en daarna de invoer van Amerikaanse hybridekippen betekende bijna de genadeslag voor dit mooie vlaamse ras, want alle waardevol fokmateriaal was geslacht.

In 1962 kwam de Landsbond tot de vaststelling dat het Kempisch hoen niet meer bestond en besliste daarom dat voortaan alleen de naam Brakelhoen nog erkend was. Maar ook het Brakelras was er slecht aan toe en enkel een drastische aanpak kon het nog van de totale ondergang redden. De discussie over de naamgeving, tussen de aanhangers van Kempische en van Brakels, had ook een blijvend gevolg: in bijna alle landen waar deze kippen gekweekt worden, worden ze aangeduid als Brakels. In Engeland werden en worden ze nog steeds erkend als Campines ( Kempisch ) en moeten de hanen hennevederig zijn. Niettegenstaande de eerste hennevederige haan er in 1904 voortkwam uit broedeieren afkomstig van O. Thomas uit Ronse en dus vermoedelijk een Brakelhaan was, werd de naam Campine samen met de hennevederigheid van de hanen een vast standaardgegeven. In andere Engelstalige landen, waaronder de V.S.A., worden dezelfde eisen en terminologie toegepast als in Engeland.

Heeft het nog zin raskippen, in het bijzonder nog Brakelkippen te houden?

We kunnen verschillende redenen opgeven, waarom het niet alleen verantwoord is het houden van raskippen te aanvaarden, maar ook om dit te bevorderen:

1.Cultuurhistorisch

De oude kippenrassen ontstonden in welbepaalde gebieden, werden er door de bewoners tot hun huidige vorm en uitzicht geperfectionneerd en maken aldus deel uit van het cultuurhistorisch patrimonium van de streek. Iedereen aanvaardt dat inspanningen worden geleverd om landschappen, gebouwen, monumenten enz. in stand te houden, te beschermen, te restaureren. Zijn onze Brakelkippen het niet waard er dezelfde moeite voor te doen? Onze voorouders, die deze hoenders ontwikkeld hebben, waren evengoed kunstenaars als de ambachtslui die de waardevolle gebouwen en monumenten hebben opgetrokken.

2.Estetisch

Een landschap zonder verscheidenheid is eentonig en zal geen enkele bewoner of bezoeker boeien. Onze Vlaamse Ardennen zijn gekend voor hun mooie landschappen. Wanneer enkele Brakelkippen, in een beperkte ruimte, maar nog beter op een groter buitenbeloop rond de nog talrijke hoeven dit landschap opfleuren zal dit de aandacht van wandelaar of bezoeker trekken, en het mooie van de streek nog beklemtonen.

3.Economisch.

Slechts een paar kippenrassen vormen de basis waarop de hele bedrijfspluimveehouderij is gebouwd. Het is voor de evolutie een gevaarlijke situatie als de diversiviteit van een diergroep verdwijnt. Oude kippenrassen bezitten nog eigenschappen ( weerstand, aanpassingsvermogen enz. ) die bij hybridekippen verloren zijn gegaan, maar die in noodsituaties de sector kunnen redden. Ook veranderende eisen van de verbruiker kunnen problemen meebrengen welke door het gebruik van de oude landhoenrassen op te lossen zijn.

Wat de Brakelkippen betreft is de toestand relatief bevredigend. Dank zij het initiatief van H. Vrielinck en W.Terrijn kon het absolute dieptepunt, vóór 1970 vastgesteld bij het Brakelras, omgezet worden tot een gedeeltelijke heropbloei. Maar het blijft opletten geblazen. Door onvoorziene omstandigheden kan het tij vlug keren en ons opnieuw in de alarmfaze brengen

De tentoonstellingen, jaarlijks ingericht door Braekelclub Nederbraekel, zijn een goede barometer om het succes van het ras te meten.

Welke zijn deze variëteiten?

Oorspronkelijk bestonden alleen Zilver- en Goudbrakels. Tot op heden zijn het nog steeds de twee kleurvarieteiten die het talrijkst vertegenwoordigd zijn op de tentoonstellingen en waar het meest naar gevraagd wordt. Ook de chamoisvarieteit, volgens de recente terminologie als goud witgeband aangeduid, bestaat reeds vele tientallen jaren.

De variëteiten wit, witgebloemd, zwart en blauw zijn van veel recentere datum en kwamen tot stand dank zij de inzet en de kunde van liefhebbers-fokkers die aan hun hobby een creatief aspect wilden toevoegen.

Een citroenkleurige variëteit is in ontwikkeling en werd reeds op een tentoonstelling voorgesteld.

Brakelkrielen, dit zijn de dwergvormen van het grote hoen, bestaan in de variëteiten zilver en goud.

Deze verscheidenheid ontstond en wordt in stand gehouden door liefhebbers-hobbyfokkers die aangesloten zijn bij een van de verenigingen die de basis vormen van de georganiseerde kleinveefokkerij.

Daarnaast bestaan ook een onbekend aantal houders van Brakelkippen die in hun omgeving een mooie kip wensen te zien lopen. Als ze niet zelf hun vervangingsdieren kweken, moeten ze regelmatig beroep doen op bevoorrading bij de georganiseerde Brakelfokkerij.

De belangstelling voor deze vorm van kippenhouderij kan sterk schommelen en afhangen van verschillende invloeden:
-> 1: Het bestaan van de Brakelkip moet gekend zijn; Het bekend maken en propageren van de activiteiten van de club zijn hierbij een belangrijk hulpmiddel. Voor veel bezoekers van onze tentoonstelling is de verscheidenheid van kleuren en tekeningen een ware revelatie en is het gezegde van toepassing: “Onbekend is onbemind”
-> 2: Wie dieren wil houden, moet er ook rekening mee houden dat dit beperkingen meebrengt voor de mogelijkheden en organisatie van de vrije tijd.
-> 3: In verstedelijkte en andere dicht bevolkte streken zijn reglementen en mogelijke burenhinder beperkende omstandigheden.
-> 4: De laatste jaren zal men er ook rekening mee houden dat het beperken van het risico op vossenschade de huisvestingskosten kan doen oplopen.

Algemeen voorkomen

Middelhoog gesteld landhoentype, tamelijk fors, rechthoekig van bouw met diepe goed geronde brede borst, de rug is tamelijk lang en iets afhellend, de vleugels worden iets schuin omlaag gedragen en mogen niet te ver voorbij het achterlijf steken. De staartpartij is zeer goed ontwikkeld. De middellange benen zijn goed geplooid in het hielgewricht. De middelgrote kam moet vrij staan van de schedel, en bij de hen omvallen.

Eigenschappen

Het Brakelhoen is levendig en vertrouwelijk van aard, vliegt gemakkelijk en verkiest de vrije uitloop, al zijn zij goed te houden in een beperkte ruimte. De leg is zeer goed, want jaarlijks komen er gemiddeld 180 witschalige eieren met een gewicht van ongeveer 60 gram. Neiging tot broeden komt weinig voor, als kloek brengen zij de kuikens goed groot.

Raskenmerken

De Brakel is een gehard, levendig en middelhoog gesteld landhoen, met een tamelijk forse bouw. Kenmerkend is het rechthoekig silhouet met tamelijk lange en licht schuin aflopende rug, en een zeer goed ontwikkelde staartpartij. De borst is diep, goed gerond en breed. De vleuges worden iets schuin omlaag gedragen en mogen niet te ver voorbij het achterlijf steken. De kop is krachtig en de ogen zijn zeer donker, omgeven door een zwartachtige oogrand. De enkele kam is middelgroot, recht en rechtop geplaatst met 5 regelmatig gevormde kamtanden. De kamhiel volgt een horizontale lijn en staat vrij van de schedel. Bij de hen valt de kam naar één zijde om. De kleur van de kam is zowel bij de haan als bij de hen levendig rood met soms sporen van donker pigment. De oorlellen zijn amandelvormig, glad en vlak aanliggend. Ze zijn wit van kleur met soms iets blauwe glans. De kinlellen zijn fijn van weefsel en felrood van kleur. Het halsbehang bij de haan en de halskraag bij de hen vormen een sierlijk element, zijn goed ontwikkeld, zijn zuiver van kleur en reiken tot op de schouders en de rug. Ook het zadelbehang bij de haan is goed ontwikkeld en vult de overgang naar de staart goed op. De staart is bij de haan een sierlijk attribuut. Hij is goed ontwikkeld en wordt in een hoek van 50° ten opzichte van de grondlijn gedragen. De staartstuurveren zijn breed en lang en worden goed geopend gedragen. De sikkels zijn goed ontwikkeld en fraai gebogen. Bij de hen wordt de staart half geopend gedragen onder een hoek van 40°. De staartstuurveren zijn breed en dekken elkaar goed af. De loopbenen zijn middellang, glad en fijn geschubd en zijn leiblauw van kleur. De standaardgewichten voor een jonge haan zijn 2kg en voor een overjarige haan 2,5kg. Voor een jonge hen is dat 1,8kg en voor een overjarige hen 2,2kg.